Volgens mij zou de waarneming van uitdijende ruimte (zogenaamd veroorzaakt door donkere energie) of de waarneming van gravitational lensing (zogenaamd veroorzaakt door donkere materie) misschien wel eens relativistische waarnemingen van ruimte kunnen zijn, gezien onze waarnemingspositie in een het gravitatieveld. Er zijn immers lichtere en zwaardere zwaartekrachtsvelden en dat 'lichter’ of zwaarder dan' is relatief, afhankelijk van waar je het mee vergelijkt.
In plaats van 'uitdijing van het heelal' an sich, gaat de observatie van expanderende ruimte dan over relativistische waarnemingen van ruimtevervormingen in het gravitatieveld.
Je kan de zogenaamde uitdijing van het heelal ook interpreteren als de observatie van relativistische ruimte.
Wij weten dat de zwaartekracht tussen twee zware massieve objecten in verhouding staat tot de afstand van deze objecten tot elkaar. (Newton).
Wij kunnen dus stellen dat de tijdsstroom die aanwezig is in de geobserveerde ruimte tussen twee zich van elkaar verwijderende zware objecten, relatief tot onze klok, in toenemende mate moet contraheren. (gravitationele tijddilatatie of in dit geval: gravitationele tijdcontractie).
Gravitationele tijddilatatie vertelt ons immers dat een zwaartekrachtveld invloed heeft op klokken, dus een afnemend zwaartekrachtsveld heeft eveneens een, weliswaar tegengestelde invloed, op klokken.
Dus volgens onze meting van tijd hier op Aarde zullen wij die tijd in de tussenruimte tussen twee zich van elkaar verwijderende zware massieve objecten daarginds, moeten ‘zien’ contraheren. Wij zien dit niet, maar dit moet een deductie zijn uit voorgaande: dat de hypothetische klokken in die tussenruimte van die zich van elkaar verwijderende massieve objecten contraheert.
Een wetmatigheid die ik dus meen te zien is de volgende:
Wanneer twee massa’s relatief ver van elkaar staan, zodanig dat de tijdsstroom van de ruimte tussen die massa’s een groot genoeg verschil maakt met ons idee van tijd hier op Aarde, gegeven ons relatief verschillend referentieframe (lees: zwaartekrachtsveld), dan moet er zich een observatie van ruimtevervorming voordoen voor ons daarginds.
Waarom? Omdat met de ‘observatie’ van tijdvervorming (een relatief snellere tijdsstroom of relatief tragere tijdsstroom daarginds) er een, in toenemende of afnemende mate relatieve observatie van ruimte-uitdijing of ruimtekromming(swaarneming) zich voor dient te doen.
Wij weten immers: tijdcontractie dient samen te gaan met de observatie van ruimte-uitdijing en tijddilatatie doet ons ruimtekrimp waarnemen.
De observator, die deze ruimtevervormingen observeert, bevindt zich dus steeds buiten dat geobserveerde zwaartekrachtsveld om er kromming of stretching van ruimte te kunnen observeren. Zijn observatie heeft te maken met het verschil in sterkte met het veld van waaruit hij waarneemt.
Wanneer wij dus een zwaartekrachtsveld observeren – ver hier vandaan - tussen twee zware massa’s, kan het niet anders dat daar een tijdsstroom heerst, die relatief tot onze klok, sneller, dan wel trager tikt dan onze klok. Afhankelijk van die relatief snellere of tragere tijdsstroom dan onze klok moeten wij dus een ruimtekrimp dan wel een ruimte-uitdijing observeren.
De waarnemer neemt dus de tijdsstroom van zijn eigen referentieframe (zwaartekrachtsveld) en de ruimtemetingen van zijn referentiekader als 'de standaarden' om er elders vervormingen van mee te definiëren zoals 'dilatatie', contractie, uitdijing of kromming.
Wiens tijdsstroom loopt elders trager? Wiens tijdsstroom loopt elders sneller? Wiens idee van ongekromde ruimte wordt elders door een relatief zwaarder object gekromd of dijt elders uit? Wiens idee van normaal stromende tijd dilateert of contraheert elders?
We kunnen stellen dat de deductie dat elders een (relatieve) tijdsdilatatie plaatsvindt doordat een relatief zwaarder zwaartekrachtsveld aanwezig is, relatief zwaarder dan waar wij ons bevinden, dit een observatie van (relatieve) ruimtekromming met zich meebrengt, gegeven ons referentieframe.
Dit is een volgens mij alternatieve verklaring voor de observatie van ruimte-uitdijing en ruimtekromming (en uiteraard tijddilatatie en tijdcontractie), gegeven ons referentieframe in een relatief verschillend zwaartekrachtsveld. Uiteraard leveren relatief gelijkwaardige zwaartekrachtsvelden hetzelfde ruimtebegrip en dezelfde tijdsstroom op omdat de referentieframes gelijkwaardig zijn. (relatief dezelfde waarden hebbend)
Samenvatting en slotconclusie
ik geloof dat 'de waarnemer' (een camera, telescoop, menselijk oog, dierlijk oog, measuring device ...) steeds zijn lokale tijd en eigen plaatselijke idee van 'ongekromde rechte en niet-expanderende ruimte' als de standaarden neemt om 'curvature' of 'expansion' of 'dilation' of 'contraction' daarvan elders te observeren.
De observatie van een relatief zwaarder zwaartekrachtsveld elders levert observaties van 'spacecurvature' en 'timedilation’ daarginds op en observaties van een relatief lichter zwaartekrachtsveld elders levert observaties op van 'spaceexpansion en 'timecontraction' daarginds op.
jouw - aan je referentieframe gebonden - normale tijdswaarnemingen en normale ruimtewaarnemingen die worden daarginds vervormd in die relatief van jou verschillende zwaartekrachtsvelden of snelheden.
De natuurwetten werken normaal in elk referentieframe. Waar je ook bent: je meet onvervormde ruimte en een normaal tijdsverloop. Maar 'elders' zal de tijdsstroom anders verlopen dan in jouw referentieframe (zwaarterkachtsveld of snelheid). En dit 'andere verloop van tijd ergens anders, brengt vervormingen van jouw tijd- en ruimte-observaties daarginds met zich mee.